November

3 november 2009 0 Door robzter

Woensdag 11 november

Een gebroken arm was het begin van alle ellende. Elke dag een feestje als je getransplanteerd bent. Ja, vast wel. Maar zelfs op het leukste feestje kan de sfeer wel eens onbarmhartig verpest worden. Tante Lies die er, omdat oom Leo z’n dronken kop niet kan houden, achter komt dat ‘haar’ Henk het met het zusje van de jarige aan het doen is op de slaapkamer waar alle jasssen op bed liggen. Daar helpt geen schaaltje borrelnootjes of een mop over twee vlooien meer aan. Die dingen weet je wel. Dat wordt niet meer leuk! Je weet het zeker.

Ik trok het echt niet. Het weer afhankelijk zijn van iedereen. Alleen en voor m’n gevoel door alles en iedereen verlaten heb ik dagen lopen janken. Ook op het werk ging het niet. Daar ben ik op een gegeven moment ook huilend vertrokken. Wat een Jan Doedel zeg. Daar zat ik dan. Zielig in m’n schulp gekropen terwijl de boze wereld er slechts op uit leek MIJ te grazen te nemen.
M’n arm deed ontzettend zeer. En als ik ontzettend zeg dan bedoel ik toch minstens wel heel erg. Prima jankmateriaal. Nachten heb ik niet geslapen. Alsof dat bijdroeg aan m’n welbevinden. Niet kunnen fietsen, niet autorijden. Ik voelde me met de dag rotter. Depresssief zal ik het niet noemen. Daar heb ik ervaring mee, en zo erg was het niet. Flink uit het lood geslagen.
Ik voelde me schuldig, een kat in de zak, al m’n zekerheden over mezelf, zover ik die weer terug had, lagen aan diggelen op de vloer rond me. Nog meer rotzooi in m’n leven. Dat kon ik er nog wel bij hebben. Een hele nieuwe postie op het werk. Want laten we wel wezen; in m’n vorige baan had ik toch wel een goede reputatie, was ik een constante factor. En nu? Onderaan de ladder, iets heel nieuws waar ik nog niet goed genoeg naar m’n zin in ben. Moeilijker ook dan ik dacht. En hierdoor toch wat gefrustreerd. En dan weer uitgeschakeld.

Uiteindelijk niets dat niet opgelost kon worden door een pittig gesprek met mw’-er Jan in het ziekenhuis. De twijfel spookte nog wel door m’n kop maar m’n voeten waren weer wat meer in contact met moeder aarde.
En dan de arm uit het gips! Hoera! Hoera? De breuk was nog niet geheeld maar anders zou revalidatie teang gaan duren. ‘Mag dat gips er weer om aub?’ JEZUS!!! Dat deed zeer. Maarrrrrrr… ook dat ging snel beter en m’n baas vond wat vervangend werk op kantoor. Ikke blij en gewapend met een OV-chipcard stond ik op een maandagochtend op de bus te wachten. Werken. Ook als is het dan op kantoor.
Nou, eind goed, al goed. Niet bij mij. Na gedane arbeid brengt een collega me huis. Ik maak wat te eten. Bordje op schoot, TV aan, voeten op de hocker. En een uur later wordt ik toch niet goed! Binnen een uur 39 graden nog wat, trillend in m’n tuig. Naar bed dus maar en de volgende ochtend de huisarts gebeld. En cardiologie. Het hele circus trad weer in werking. Oosterboer heb weer wat hoor.
Weer thuis! Doodziek.
Inmiddels gaat het weer wat beter. De koorts is over, m’n arm is in orde volgens de chirurg en maandag mag ik van de medici weer voorzichtig gaan werken. En het feestje? Ach…tante Lies heeft zich in de keuken laten nemen door de buurjongen van de jarige en die mop… ja die over die twee vlooien was toch wel grappig.

D’r zitten twee vlooien in de kroeg te ouwehoeren en eentje kijkt onwijs saggerijnig.
– Wat is er toch met jou saggerijn?
– Ja joh, wat een kutleven zeg!
– Kutleven?
– Ja man. Ik zit de hele godvergeten dag in de snor van een motorrijder. En da’s koud man! Tering!
– Ja, lul, je moet ook in een damesslippie gaan zitten. Da’s lekker warm!

Nou, dat vindt ‘ie wel een goed idee en de volgende week zitten ze weer in de kroeg.
– En?
– Ja wat nou en?
– Hoe was het in dat damesslippie?
– Nou, da’s ook kut!
– Hoezo; kut?
– Nou, ik ga ‘s avonds slapen in dat damesslippie, wor ik ‘s morgen wakker, zit ik weer in de snor van die motorrijder.

Zo werd het toch wel weer een vrolijke boel. Het duurde alleen even

 

Donderdag 12 november

De dag van het respect. Waarom dan al die rare dingen waardoor respectabel geachte lieden zich belachelijk maken. Minister Rouvoet ‘Ja,’ zul je zeggen, ‘die is sowieso al tamelijk ridicuul.’ Dat is dan natuurlijk wel weer zo. Die heeft onlangs zwaar op de ballen gekregen om zijn falende beleid (Ik zag in de Tweede Kamer iemand met een potje spinazie zwaaien omdat de bewindsman zich een Popeye zonder toonde.) en om dit te pareren richt hij zijn losse flodders nu dan op de werkende vader. Want oh oh oh daar is het slecht mee gesteld. Die hebben het zwaar! Die kunnen wel wat maatregelen ter ondersteuning gebruiken.
Werkende vaders hebben meer tijd nodig voor hun gezin. Zegt wie? Minister Rouvoet? Die van de GristenUnie? Van die ‘kerels’ die vrouwen het liefst met een niet al te lange ketting aan het aanrecht vastketenen. Wat moeten die mannen dan doen in hun gezin? Precies. En nog voordat hij een onderzoek in gang zet, twijfelt de minister al aan de uitkomst en vraagt hij zich af of de papa’s en mama’s wel verandering willen. Of hij het sleuteltje van het hangslot al op moet gaan zoeken. Liever niet natuurlijk.

Werkende vaders zouden dan minder moeten kunnen werken zonder dat hun carrieres hierdoor in het gedrang komen. Carriere. Nee, natuurlijk willen werkende vaders niet minder werken om in het gezin aan de slag te gaan. Ga weg zeg; werkende vaders zijn blij dat ze werken. Het liefst 60 uur per week. Tja, als ze minder zouden kunnen werken om in de vrijgekomen tijd lekker met hun maten te gaan vissen of biljarten. Ja, dan was de keus snel gemaakt. Maar helaas, dan zal je hun vrouwen horen. (Over-)werken is nog steeds het beste excuus om niet thuis te hoeven zijn.

Hoe is het in hemelsnaam zover kunnen komen? Je vond een leuk meisje, kreeg verkering, trouwde en mocht daarna ongeremd sexueel losgaan. Klinkt leuk. Maar na 2 minuten jeuk en negen maanden was je opeens een werkende vader. Met verantwoordelijkheden. En een kind. En een vrouw die vond dat je wel wat meer mocht gaan verdienen. Je slijmde je het vuur uit de, likte alles wat boven je in de pikorde op het werk stond, steeds harder en meer werkte je. En toen wilde je vrouw nog een kind. En nog meer inkomsten en status. Lik lik, slijm slijm, werk werk.
Thuis zat je vrouw met die twee kinderen. Vieze luiers, boertjes, eten, huilen. En opeens… wilde ze dat je wat vaker thuis was om haar bij te staan in de drukte. Ja, dag… Wat dacht je? Verantwoordelijkheden, klanten die tevredengesteld moeten worden, bonussen gehaald. Een druk sociaal leven in de bedrijfskantine. Gedeelde fantasieën over die nieuwe secretaresse. En dan thuis gaan zitten met twee kwijlende en gillende peuters. Ha! Not. Heb je nog geen tijd om te vissen of te biljarten.
Nee, kun je luiers verschonen. Boodschappen doen. Met je voeten op de salontafel rustig de krant lezen? Chatten op internet? Vergeet het maar. Boodschappen doen, stofzuigen. Koken. ‘Koken?? Hoe, wat?’ Dat is pas zwaar. Zou Rouvoet niet beter de te weinig werkende vaders te hulp schieten?

Ja, moeders willen natuurlijk wel graag. Uit de sleur. Gezellig met de andere meiden op kantoor samen nagels vijlen en lakken. Mijmeren over de fysieke kwaliteiten van Brad Pitt. Het laatste jurkje bij de H&M. En ‘ohhhhh… heb je gezien wat die trien van personeel nou weer aan had. En wist je dat ze het doet met de chef van inkoop?’ En dan willen ze een autootje ook natuurlijk. Mooi zooitje.

Maar goed, best. We gooien er gewoon nog een duur onzinnig onderzoek tegenaan waarvan de uitkomst inderdaad al vaststaat. Ja, de rolverdeling tussen man en vrouw ligt toch al zo’n 2000 jaar vast? Wie zijn wij om daar veranderingen in te willen? Weer een afzwaaier.

 

Vrijdag 13 november

Vanmorgen belde Sandra. Nee, wacht; het was een beetje vreemde dag. Tenminste, als ik, nog diep in slaap, om negen uur in de ochtend word wakker gebeld dan heb ik een vreemde dag. In zoverre dat zo’n vroeg telefoongesprek wat mij betreft behoorlijk wazig van start gaat. Na wat idioot gebazel mijnerzijds begreep ik ten lange leste dat ik de HTX-poli aan de lijn had. Carol had wat moeite om me aan het verstand te brengen dat ik me maandagmorgen moet melden voor een opname van een dag of twee. Niks bijzonders, een reguliere controle. Uiteindelijk drong het tot me door.

Shit, nou was ik klaarwakker. De regen kletterde tegen de ramen. Het was nog donkerig. Gatver. Goed weer om nog even in bed te blijven liggen. Mooie dag ook om in bed te blijven liggen. Vrijdag de dertiende. En al snel klopte het ongeluk aan mijn slaapkamerdeur. Vermomd als kat. Nou ja, kloppen? Het was meer krabbelen. Gekrabbel begeleid door klaag’lijk miauwen. Van doordutten kwam niets meer. Al snel zat ik met een broodje en een bakkie koffie in de kamer beneden. Vandaag of morgen krijgt die kat een ongeluk al ‘t aan mij ligt.

En nog een keer telefoon. Ja, nu was het wel Sandra. M’n auto bleek pas in februari gekeurd te hoeven worden. Ze kwam me ophalen zodat ik m’n auto kon ophalen. Moest ik me nog snel douchen en aankleden ook. Het was bijna tien uur en om één uur zou ze voor de deur staan. Ik propte m’n broodje naar binnen en spoelde het weg met een laatste slok koffie.

Toch in Oostvoorne kon ik net zo goed even langs het werk rijden om m’n rooster op te halen. Woensdag ga ik van start. Met een slaapdienst. Na een praatje pot in het huis reed ik in m’n blauwe geval terug naar Nieuwenhoorn. Nog een boodschap doen? Nee… Naar de apotheek moest ik nog! Nee… Ik plofte op de bank en nam het ervan. Nog even niksen. Patat als avondeten. Lekker makkelijk. Wel speciaal hè? Da’s gezond! Met tomatenketchup en uitjes. Gelijk wat groenten binnen.

Een wasje in en uit de machine. Ik heb een enorme stapel schone was die gestreken en opgeruimd moet worden. Jasses! Wie gaat dat doen? Ik zelf ben ik bang. Mooie boel. ‘t Is echt heel veel. HELP!!!! In ieder geval ruikt het wel lekker al dat schone goed aan allerlei wasrekjes die her en der door het huis verspreid staan. Dat wordt driftig opruimen morgen. Daar ben ik niet zo goed in. Eigenlijk ben ik er heel slecht in.

Op tijd naar bed. Morgen uitslapen. De nasleep van het griepje heeft me nog in een flinke houdgreep. Dus ik pak echt zoveel rust als ik kan.

 

Dinsdag 17 november

Na uitstel omdat een gipsarm niet erg handig zou zijn was ik maandag aan de beurt voor een uitgebreide check-up van mijn hart. Een hartcatheterisatie en een biopsie moesten uitsluitsel geven over de conditie van dit o zo belangrijke orgaan waarover het laatste jaar zoveel te doen is geweest.
Eerlijk gezegd zag ik er wel wat tegenop. Niet tegen de procedure. Daar ben ik inmiddels wel aan gewend. Nee, net zoals steeds bij een biopsie vreesde ik de uitkomst. En dan nu ook nog een CAG dat nog meer waarheden aan het licht zou brengen. Waarheden die ik wel wilde weten? Of die ik liever onder het kleed zou vegen?
Al die afstotingen die ik had; Hoeveel schade zouden die aangericht hebben? Je krijgt niet zomaar een hartinfarct. Hoe zou het met de vaten zijn? Weer dichtgeslibt? Afgelopen maandag zou ik het allemaal te weten komen en onder ogen moeten zien. Nee, het weekend kwam ik niet heel erg fijn door. In m’n hoofd schoof ik de dag des oordeels zover mogelijk van me af.

Maar het was natuurlijk onontkoombaar en zo zat ik maandagmorgen om kwart voor zeven bij Michel in de auto. Op weg naar Rotterdam. Giel Beelen in Afghanistan bood wat afleiding. Rotterdam kwam echter steeds dichterbij. Met een rugzak met een verschoninkje en leesvoer liep ik het laatste stuk naar het EMC. Nog even wat frisse lucht. Het was kwart voor acht toen ik afdeling 1200 op liep. Ik versnelde m’n pas iets (Nu niet talmen.) en meldde me bij de balie. Ik verzekerde me van voldoende muntjes voor de koffieautomaat en het wachten kon beginnen.

De koffiemuntjes waren hard nodig. Het was al elf uur geweest toen ik eindelijk werd opgehaald door de dames van het cathlab. Vooruit dan maar. De procedure verliep soepeltjes. Ik had niet anders verwacht. Alleen het laatste loodje, het dichten van de liesslagaderwas behoorlijk pijnlijk. Niet veel later lag ik in mijn bed. Voorde komende drie uur. Plat. Niet bewegen. En of ik binnen een uur een liter water weg wilde werken om de contrastvloeistofweg te spoelen.

Met een muziekje op kwam ik de tijd wel door. Het duurde me veel te lang voor ik uit bed mocht. En nog langer eer dokter B. met het verlossende nieuws kwam. Alles was dik in orde; het hart had geen schade opgelopen en was in prima conditie, de drukken waren goed, de vaten schoon en geen afstotingsverschijnselen. Ik mocht naar huis. In m’n haast om weg te komen vergat ik bijna om de infuusnaald die in m’n arm zat eruit te aten halen.

Gaby kwam me halen en zette me bij Fred en Gerda af. Even m’n verhaal doen bij een kop overheerlijke capucino. Gerda bracht me thuis. Ik speelde de dag nog één keer af en ging naar bed. Waar ik als een blok in slaap viel. Een ongestoorde nachtust was mijn deel.

Vandaag weer werken. Inlezen, mail doornemen en, hoewel niet helemaal de bedoeling maar ja bloed en kruipen en zo, toch nog even met de kinderen aan de gang. Uit school halen, het na-school-ritueel-met-drinken-fruit-en-een-snoepje en een wandelingetje met twee kinderen voor een boodschapje. Na het eten reed collega Milou me weer naar huis. Ik ben er weer. Na een klotemaand. En het voelt goed. Ik ben er weer klaar voor Voor het leven. Mijn eigen leven.

 

Donderdag 19 november

‘Roooooob!!! Mag ik op schoot???’ De aanloop al ingezet. ‘NEEEEEEEEE!!!’ Pfoe, net op tijd.

De eerste echte werkdag, of beter; nacht, zit erop. En het viel niet tegen. Ondanks een drukke vermoeiende woensdag op een voetbalveld met de sterren van ‘Spangas’ waren de kinderen goed te doen. Vol verhalen kwamen de grote, moe en verkleumd, op de groep. Snel warm douchen, pyjama’s aan, schoenen zetten met een verplicht liedje en snel het Jeugdjournaal kijken. ‘We zijn op TV!’

Op tijd naar bed. En dus ik ook op tijd naar bed in de hoop nog wat slaap te kunnen vatten. En dat viel niet tegen. De ochtend verliep ook gladjes. Schoenen legen, ontbijten en naar school. Het ging eigenlijk vanzelf. Een fijn dienstje.

Dat heb ik dus maar weer gehad. Met goede moed stort ik me op de doorstart. Thuis viel ik in slaap op de bank tot Sandra me wakker belde. Tamelijk verkreukeld sleepte ik het ouwe lijf naar boven. Naar bed. Effe tukken hoor. Je eigen bed ligt toch het fijnst. En echt slapen die ik in een slaapdienst niet. Het was al donker toen ik weer wat bij m’n positieven kwam. Zin in koken had ik niet meer. Dat werd dus een broodje met roerei.

En toen… ja, toen moest toch echt de pleister in m’n kruis eraf. O gottegottegot… Het zweet brak me te voren al uit. Het kostte me een uur om moed te verzamelen en heel veel had ik er toen ook nog niet van. Vooruit dan maar. Hopelijk had ik me goed genoeg geschoren. Nou, uiteindelijk viel het wel mee. Ook de blauwe plek viel mee. Bij een vorige catheterisatie had ik inderdaad een blauwe plek tot aan m’n knie. Dat is nu niet het geval. Heel erg pijn doet het verder ook niet. Ook dat leed is dus weer geleden.

Zo rolt m’n leven verder. Er zijn weer wat medicijnen verminderd of helemaal van m’n lijstje verdwenen. M’n diabetes gaat de goeie kant uit. Daar word ik allemaal een stuk vrolijker van. En dat werd wel weer eens tijd.

Een kort dagje zo met al dat slapen. Ach, het is er mooi weer voor. Morgen maar eens een beetje huishouden. Voor nu, een borreltje, iets nikserigs op TV. Chillen. Ja, lui in bed.

 

Maandag 23 november

Hyven. Niets nieuws onder de zon. Ik hyve al sinds 2006. In zoverre dat een van m’n meiden toen, ik lag vast weer eens in het ziekenhuis, een profiel voor me heeft gemaakt dat tot voor kort alleen vooral digitaal stof heeft liggen verzamelen. Maar ja, dan raak je, al is het relatief kortdurend, aan huis gekluisterd en dan pak je het weer op. Maar wat pak je dan op? Wie kom je tegen op Hyves?

Nou… al je vrienden. Ik heb er nu 64. – ‘Wat veel!!’ – Tja, als je ze in huis hebt voor een borrel is het wel wat veel ja. In mijn huis dan tenminste. Maar in de wereld die Hyves heet? Ik heb vrienden en die hebben wel 500 vrienden. En dan heb je ook nog ‘vrienden van vrienden’. Met 64 vrienden ben je een sociale mislukking op Hyves. Een paria. Ik doe het er maar mee.
Chatten, krabbelen, tikken… Ik heb het er inmiddels maar druk mee. De lief, leuk, hilarisch, gezellig en verbaasd bedoelde bits en bytes vliegen over en weer. Filmpjes, emoticons. Diepe gesprekken, neem een ander in de maling, respect. M’n profiel pimpen. Ja, die achtergrondjes en zo’n profielfoto maken zichzelf niet. Daar zitten uren paintshoppen in. Het is bijna een hobby. Er blijft bijna geen tijd over voor het echte leven.
Collega’s, digitale vrienden, real life vrienden, kinderen van vrienden, vrienden van kinderen. Het is een samengeraapt zooitje ongeregeld. Maar met z’n vierenzestigen kom ik er nog wel uit. En in de praktijk blijken er slechts enkelen met enige regelmaat online te zijn. Nichtje Sara kom ik nog wel eens tegen. Dan gaan de krabbels over paarden. Ik ben een ster in het vragen van stomme paardenvragen en zeuren of ze geen huiswerk moet maken. Met cybervriendin CAroline worden tamelijk frequent de dingen van het leven bechat. En met de meiden van het werk… ja, alsof ik m’n eigen dochters lees. Ludduvudduh, stappen en brak. Vertel het maar aan opa en anders leest ‘ie ongegeneerd mee. En dan zijn er nog de nodige losse contacten.

Het is net echt.

In het echte echt ben ik de laatste week weer druk aan het werk. Moet het huis nou echt weer eens een opruim- annex schoonmaakbeurt en staan ook voor mij de feestdagen op stapel. En heb ik weer een hoop stof tot nadenken. Losse gedachten die door m’n hoofd dwarrelen.
Ook in m’n hoofd moet er nog wel het een en ander een plekje krijgen. Het lijf is in orde. De lokale depressie is wel een beetje voorbij en wat blijft er dan over? Dat ik best echt bang geweest ben dat een simpel griepje misschien wel eens het einde had kunnen zijn van de blessuretijd waarin ik uiteindelijk toch leef. Dat ik achteraf toegegeven toch wel heel erg bang ben geweest voor dat onderzoek van vorige week.

Maar ook hoe ik in m’n werk sta. Soms is het net of ik de vader van een groot gezin ben. Met een paar volwassen dochters en negen nakomertjes. (Je moet er toch niet aan denken!) Dat de collega’s erg leuk zijn. Het is ook net als vroeger thuis. Als enige man tussen allemaal vrouwen. Het plagen ben ik dus wel gewend. En dat ik voor mijn gevoel eindelijk m’n draai een beetje begin te vinden. – Ondanks m’n lange afwezigheid verliepen de dienstjes van de week gladjes. – Collega’s die blij zijn dat ik er, gezond en wel, weer ben.
Sandra heeft m’n centenkwesties weer op de rails gekregen. M’n auto kan nog heel even mee. Het leven glimlacht weer naar me. Al met al. Zelfs vanmorgen twee keer zeiknat regenen onderweg met de kinderen naar de tandarts deed daar niets aan af. Het zijn weer van die ogenschijnlijk heel normale dingetjes die het voor me doen. Ik neem echt niets meer als vanzelfsprekend aan. Elke ochtend blij dat ik wakker word.

 

Dinsdag 24 november

Graham Norton. Ik had nog nooit van de man gehoord. ‘Who the f#ck is Graham Norton?’ Ja, da’s nou nog eens een goede vraag. Zelf hoef ik niet meer te weten dan dat het digitale humorkanaal herhalingen van zijn talkshows herhaalt. Tot mijn grote plezier. Hoewel herhalingen en dus reeds lang achterhaald door de actualiteit zap ik er toch heen als ik ‘The Graham Norton Show’ in de gids zie staan. Of ik neem het op. En waarom?
Wel, het beste antwoord is ‘daarom’. Het is allemaal zo fout; van de jasjes die Norton draagt tot de manier waarop hij met gasten en publiek omgaat. Een oma in de uitzending die op haar 90ste of zo nog een zwarte band karate heeft gehaald en dan mensen uit het publiek, verkleed als kareteka, half doorgezaagde plankjes door laten slaan en dat dan bij de derde het plankje niet is doorgezaagd. Als uitsmijter vloert de karateoma een andere gast op niet zachtzinnige wijze. Zo fout dat het briljant is. En toch van een klasse waar onze nationale homo’s niet eens bij in de buurt geraken. De practical jokes met nietsvermoedende mensen op straat. De naïeve uitstraling van de man zelf. Presentatietechnieken die absoluut not done zijn zoals met z’n rug naar z’n gasten gaan zitten om weer iets hilarisch onzinnigs op een computerscherm te laten zien. En dan hebben we het niet over gasten van het B-garnituur. In een decor dat zeer doet aan je ogen. Grappen die soms te grof zijn. En de drank vloeit rijkelijk.
Niets of niemand wordt gespaard en zo zit ik zo’n beetje elke dag wel een half uurtje schaterend op de bank. Zoals vanavond. En ik had het wel even nodig. Wat een dag vandaag. Ja, ik heb er zelf voor gekozen en ik zeur ook niet. Maar toch. gister haden we op het werk het plan opgevat vandaag te gaan zwemmen met de kinderen omdat ze geen school hadden. Hoewel daar wel wat haken en ogen aan zaten. Vervoer. Hoe neem je negen kinderen mee naar Port Zélande als de bus al gereserveerd is? Eh… en eigenlijk mocht ik nog niet zwemmen in verband met de catheterisatie. Daarbij; zo goed gedroegen de schatjes zich niet. Zou dat wel goed gaan dan?
Ja, moeilijk, moeilijk. nog maar een nachtje over slapen dus. En daar zat ik vanmorgen; negen kinderen, rotweer. Tja. Wat dan? Je moet niet kijken naar de onmogelijkheden maar naar de mogelijkheden. Een hele dag maar een beetje rondhangen? Daar worden de kinderen niet vrolijk van en ik ook niet. De beslissing viel om dan toch maar te gaan. Nee, het gedrag van de kinderen liet zoveel te wensen over dat we, inmiddels waren de collega’s van de middag aangekomen, ons nog eens even achter de oren krabbelden. Nou, vooruit. Snel een boterham, spullen bij elkaar zoeken. Zwemgoed aan en op hoop van zegen.
We moesten er wel wat voor doen, maar toen hadden de kinderen toch een leuke middag in het zwembad. En dan stel ik me de vraag niet of ze het verdiend hadden. Ze hadden het gewoon even nodig. En ja, dan ben je aan het einde van de middag afgedraaid. En dan is het laatste loodje van de dienst soms wel zwaar. Maar ook gezellig. Lekker roti gegeten, een goed gesprek over het werk met de collega’s waar nog tijd voor bleek. En zo liep m’n dienst tot zes uur er weer op uit dat ik pas na achten huis was. Nou en? De middag met de kids was waardevol en de gedachtenwisseling met de collega’s ook.

Een geslaagde dag. Met een bak koffie bij Michel en Ellen als afsluiter.

 

Zonda 29 november

Stof tot nadenken. Afwegingen. Is het leven nu wel of niet de moeite waard om te leven? Het eerste jaar van m’n nieuw bestaan met vallen en opstaan doorgekomen. Ja, ik leef nog. Ik besta. Genoeg geweest met angst en verdriet. Zou ik graag denken. Wat blijft zijn de twijfels. Tot nu toe niet zo stilgestaan bij de toekomst. Nu die begonnen is (Nu is het begin van de rest van je leven.) kan ik niet anders dan me er een voorstelling van maken.

Wat heb ik? Wat wil ik nog? Komt er nog wat? Is dit ‘t nou?

Ja, ik wil natuurlijk niet zeuren. Toch kom ik daar niet onderuit ben ik bang. Het begint me te dagen dat mijn eigen dooddoener dat ik blij moet zijn dat ik deze nieuwe kans heb gekregen niet toereikend is voor een gelukkig leven. Ondankbaar? Ja, dat vond ik ook. Denk ervan wat je wilt. De gedachte aan ontevredenheid ligt als een zware last op m’n schouders. Van mezelf mag ik niets willen. Zou er niets meer te wensen over moeten zijn. Er is natuurlijk altijd wat te wensen. Ook voor mij.

M’n kinderen, de goede vrienden die ik heb overgehouden, familie en natuurlijk m’n werk. En… ja, dat was het eigenlijk wel zo’n beetje.
De kinderen zijn allemaal volwassen en hebben hun eigen leven. En zo hoort het ook. Ik moet er niet aan denken dat m’n kinderen ‘op bezoek komen’. Zo af en toe komt er eens eentje binnen vallen (ze hebben allemaal een sleutel) en is het even gezellig op een manier zoals het vroeger was. – ‘Waar is de laptop?’ – en wordt er gecomputerd, TV gekeken ( Liefst naar dingen waar ik geen bal aan vind, zoals vroeger.), gegeten en dan fladderen ze weer verder, blaadjes in de wind van hun eigen besoignes. Zoals het hoort. (Als ik thuis kom, de TV aanzet en de decoder staat op ‘E! tv’ dan weet ik dat Gaby thuis is geweest.)

Vrienden heb je ook niet op afroep beschikbaar. Hoewel; Die van mij zo’n beetje wel, waarvoor nooit genoeg hulde. De wereld zou gevuld moeten zijn met mensen zoals ik die om me heen heb. Dus daarover mag ik niet klagen. En dat zul je me dus niet horen doen. Een flinke crisis is een goed filter voor je vriendenbestand. De echten blijven over. Ook al blijft het contact door geografische omstandigheden soms beperkt tot bellen. Vrienden met gezinnen, hun eigen dingen. Dingen waar ik in stilte en niet eens zo heel diep van binnen best jaloers op ben.

En werk is, puntje bij paaltje, natuurlijk gewoon werk. Meer zelfs dan, daar heb je het weer, vroeger toen een aantal collega’s toch wel meer waren dan collega’s. Waar op de werkplek niet alleen de sores van het werk werden besproken tijdens de pauze en tussenuren.

M’n huis is leeg als ik thuis kom. Als ik thuis kom na een dag op het werk. Als ik thuis kom na… Na wat? Als ik thuis kom. Wat is thuis dan? Een dak boven m’n hoofd, muren en meubilair. Een lege plek. Een eenzame plek. Een plek waar ik in volkomen ledigheid kan zitten verzinnen wat ik nu in hemelsnaam weer moet bedenken om er even niet te hoeven zijn. Waar de TV m’n surrogaatgezelschap vormt. Kattenharen op de bank. Kleren over de stoelen, tassen op de grond en overal koffiemokken en glazen. Opruimen vind ik allang niet zinvol meer. Niemand die het ziet als ik de gordijnen dicht laat.

De eenzaamheid begint aan me te vreten. Alleen met m’n angsten en verdriet. Die, het klinkt wat theatraal, nogal diep gaan. Leven en dood zijn voor mij geen abstracte zaken. – ‘Ga dan eens met iemand (bedoeld wordt een pro) praten.’ – Dat is het niet. Praten heb ik al gedaan. Het is het alleen zijn praktizeren. Ik ben niet bang voor de dood, het is het doodgaan dat niet meer in m’n leven past. terugkijkend op de afgelopen weken mis ik een maatje. Iemand die mijn hand vasthoudt, die snapt wat er door me heen gaat. Koortsig en ziek van de griep in m’n eentje liggen bedenken dat ik daar wel eens aan dood zou kunnen gaan. Na alles! De zenuwen en angst voor een onderzoek. Een hele dag alleen in dat fucking ziekenhuis en dan de meneer doodziek op de wachtlijst in het bed naast me en zijn gezin moed inpraten terwijl ik zelf wel kon janken. (Jezus, het heeft er echt wel flink ingehakt!) En niemand die m’n zorgen wegneemt. Of, ja, kinderachtig misschien, me troost. Zo niet met woorden dan alleen al door er te zijn.

Nee, zelfs na een leuke dag, want er zijn best leuke dagen, is het niet leuk (Wat veel leuk, niet? Overcompenseren?). Met wie ga je dat delen? Iemand opbellen? “Ik heb toch zo’n leuke dag gehad!” Hoe deel je je goede gevoel met iemand die net druk is met weet-ik-veel-wat en even niet begrijpt waar je het in hemelsnaam over hebt?

Een relatie. Een leuke vrouw, een maatje. Sex. (Ja, eh… luister eens…) Maar een relatie? Met mij. De vrouw die voor een langdurige bestendige relatie met mij gaat komt waarschijnlijk bedrogen uit. Oud worden met mij is geen optie… laten we eerlijk wezen.
Dat eindigt binnen afzienbare termijn in ziekte, dood en weer verdriet, voor weer meer mensen. Is dat wat ik iemand wil bieden? Zou iemand daar voor gaan? In tegenstelling tot wat ik heeeeeeel vroeger dacht is vijtig jaar echt niet oud. En om dan tien jaar van je beste jaren te vergooien aan iemand die je toch verlaat als het net leuk begint te worden? Laatste kansen moet je goed afwegen en dan ben ik een herboren verliezer.

Ik geef het toe. Ik kan het gewoon niet alleen. Get a life! Get a new life. Ik moet weer leren leven. Nieuwe deuren openen en de deuren die achter me zijn dichtgegooid maar laten voor wat ze zijn. Wat was is geweest en die vier, vijf jaar die ik kwijt ben geraakt krijg ik toch ook niet meer terug. Die zijn weg. Plotseling ben ik vijf jaar ouder en denk ik dat het nog 2004 is. Iedereen is gaande weg verder gegaan. Kinderen gekregen, relaties, werk. Voor mij voelt het als een soort tijdreis die ik maar niet kan bevatten en is alles anders en vreemd.

Ik ben in de war en zal nog wel wat tijd nodig hebben mezelf te hervinden. Ach ja. Dat zal misschien wel lukken. Gisteravond in een diepgaand gesprek met Renate geconstateerd dat ik het zonder mijn positieve levenshouding ( Ja, echt!) niet zo ver had gebracht. Dat ik er dan wellicht helemaal niet meer geweest was. Renate kent me van haver tot gort. Daar vertrouw ik dan maar op.

Hé, ik heb in elk geval weer een paar al dan niet leuke maar toch bevredigende dagen op m’n werk gehad. Dat wordt ook nog steeds met elke dienst vertrouwder en leuker. Werk is absoluut geen equivalent van leven, maar nu ik er nog de tijd en gelegenheid voor heb wil ik er wel wat vrije tijd insteken. Kan mij dat nou schelen zolang ik daar anderen een plezier mee doe.
Het is niet alleen maar kommer en kwel. En zolang ik me dat nog kan realiseren, ik nog steeds die kleine waardevolle dingetjes kan zien. Zolang er nog dingen zijn die ik belangrijk genoeg vind om voor te leven. De beuk erin!