Augustus
dinsdag 4 augustus 2009
‘Tachtig procent.’ Tachtig procent van wat? Van de norm voor gezonde mannen van mijn leeftijd, lengte en gewicht. Die een ergotest doen. Denk ik toch. Dat was het resultaat van het virtuele fietstochtje vorige week maandag. Niet gek toch? Hoewel? Zoals ik me af en toe voel. Dan ben ik toch bang dat het niet erg best gesteld is met de gemiddelde gezonde man van mijn leeftijd, lengte en gewicht. Of sloof ik me toch te veel uit? Te veel hooi en zo.
Maar dan nog. Wat zegt zo’n getal? Is dat goed en zou het me me met tevredenheid moeten vullen? Of sla ik een conditionele flater en had het hoger uit moeten pakken maar zat het weekend Utrechtse Heuvelrug nog in m’n benen? Nou ja, laat ik er maar content mee zijn. En doorgaan met er het beste van maken. Nee, bah; dat klinkt wel heel erg naar beperking. ‘Het steeds beter maken.’ Ja, dat klinkt beter.
De dingen gaan ook nog steeds steeds beter. Op het werk vind ik m’n draai steeds beter. Omdat ik de kindergeest steeds beter doorzie en de bijbehorende trucjes begin te doorzien gaat het pedaogisch medewerken me steeds makelijker af. Hoewel ik me elke minut toch minstens wel één keer verbaas. Weer een baan waar de routine niet snel zal toeslaan. Nog veel te leren. Dat wel.. Maar daar ben je nooit te oud voor.
En dan bijna vakantie! Daar ben ik wel aan toe zeg. Na drie maanden werken. In het EMC waren ze het er geloof ik niet helemaal mee eens. Maar ja, hoe gaat zoiets?
– ‘Ga je nog op vakantie?’
‘Ja, maar ik zeg niet waarheen. Maar ik wil wel graag een verklaring over wat ik heb en wat voor medicatie ik gebuik. In ‘t Frans graag.’
– ‘?’
‘Oké, ik ga naar Zuid-Frankrijk. Kamperen.
‘- ‘Zucht… Je weet toch dat je nog niet naar het buitenland mag? Maar ja, je gaat toch. Jou kennende. Je gaat het toch wel rustig aan doen? Toch?
” Ja hoor; een beetje paardrijden, abseilen, raften. Dat soort dingen.’
Duidt een schuddend hoofd op ongeloof?
Ik ga dus op vakantie. En neem mee…
Op een doosje prednison na heb ik alle pillen die ik nodig heb. In de originele verpakkingen. Van Michel heb ik zo’n schattig koepeltentje geleend. (En een tuinfontein gekregen. Maar die gaat niet mee op vakantie.) Nu nog een luchtbed. Komt goed. We gaan pas vrijdag weg. Nog tijd genoeg. Op naar Frankrijk.
donderdag 20 augustus 2009
En route pour l’Haute Languedoc, au sud de la France. Het illegale vakantieavontuur is van start. Met een afgeladen Landrover Discovery scheuren we door Frankrijk. Hoewel er met een Landrover weinig te scheuren valt. Al met al bekruipt me af en toe het gevoel dat we niet dichter bij het reisdoel komen. Ingehaald worden door alles waar dan ook maar wielen onder zitten, bestuurd door wie maar een stuur in zijn/haar handen kan houden, oude Renaultjes 5, Smarts, topzware bestelbussen, auto’s met caravans, bejaarden, lekkere wijven, Fransen met een ‘A’ achter op de auto, is niet helemaal mijn ding. We tuffen dus. Nimmer de maximumsnelheid op de autoroutes halend.
TomTom wijst ons keurig de weg naar Salvetat-sur-Agout. Waar we uiteindelijk toch aankomen.
En waar de Landrover dan eindelijk kan gan doen waar hij goed in is; Off Road het laatste stukje naar de camping bedwingen. Na jaren vakantie vieren in Frankrijk heb ik wel door dat de Franse wegen niet de beste van Europa zijn, maar hoe sommige weggetjes op de digitale kaart van een navigatiesysteem terecht komen??
Camping Goudal. We zijn er. Moe, dorstig en hongerig van de rit nuttigen we de nodige pizza en bier op het terras van… Ja? Het restaurant, de bar, de snackbar? Nee, dat is er allemaal niet. Niet echt. De primitivieit die het geheel uitstraalt is echt.
Het chaletje staat al klaar en terwijl Iris daar bezig gaat zetten Jan en ik mijn tentje op. Mijn verblijf voor de volgende dagen. Als het textiel overeind staat en ook blijft staan is het donker. De meegebrachte chips en wijn komen op tafel. De vakantie is officieel begonnen.
Vreemd, na zoveel jaar, slechts van de elementen gescheiden door een lapje stof, te slapen in een vreemd land, verder weg van het EMC dan ik ooit nog had durven denken. Zomaar onder een met sterren bezaaide hemel ergens in Frankrijk. Hemels. Met een vleugje onzekerheid op de achtergrond. Ja, het EMC, m’n veilige toevluchtoord is nu echt ver weg. Zo’n 1200 kom ver weg. Die gedachte duurt maar even. Het is vakantie hoor! Een als onbezorgd bedoeld tijdverdrijf.
Iris wil mountainbiken. Maar dan moet ik wel mee. Daar is het twijfelmietje weer: ‘Zou je dat nou wel doen?’ Zoals altijd wint het lefgozertje het en even later zit ik met een fietshelmpje op m’n kop, geen gezicht en wat mij betreft ook totaal van generlei nut, op een afgeroste Giant Chicago, een model dat al minstens 10 jaar geleden uit productie werd gehaald, me af te vagen waar ik nou wer aan begonnen ben. Niet lullen, fietsen. En daar rijden we het bos in.
Geen stukje van de route ligt in het horizontale vlak. Ja, hele kleine stukjes als er een weg overgestoken wordt. De rotsen en stenen, zand, water en andere obstakels deren me niet en daarvoor hoef ik m’n fiets dan ook niet af. Als enige deelnemer haal ik met droge voeten de overkant van een stroompje. De techniek is er nog steeds. Maar dan het klimmen. Ik kan het niet dus bij elk klimmetje (15% +) moet ik er af en lopen. En zelfs dat kost me meer moeite dan me lief is.
De laatste klim haak ik af. En loop daardoor een mooie afdaling door een groot glooiend veld mis. Ik geniet van het zicht op de rest die even later door het lange gras naar beneden komt. Later haal ik dit gemis in met Jan en Iris. Alleen die laatste klim en die ene afdaling. En daar blijven mijn sportieve uitspattingen dan ook bij.
Zwemmen en lezen. Da’s ook vakantie. En uit eten. Dat ook. Met neefje Jari en Jan (Iris is moe en blijft lekker op de camping.) doen we een hapje in een lokaal restaurantje. Beetje geitenkaas, canard. Smullen. Weer eens wat anders dan het campingvoer dat ik de andere dagen voorzet aan het reisgezelschap.
Koken en het woord doen. Dat zijn mijn taken. Hoewel dat woordje doen niet heel hard nodig blijkt. Als ik de eigenaar van de plaatselijke supermaché in mijn beste Frans iets vraag staat hij erop de conversatie in het Engels verder te voeren. Wel heb ik ooit? een Fransoos die Engels spreekt.
Jan, Jari en ik gaan ook nog zwemmen in een nogal tegenvallend aquapark in St Pierre de Trivisy. Tevoren had ik nog gezegd dat je in vrijwel alle Franse zwembaden een ballenknijper moet dragen. Al snel worden Jan en Jari het water uitgestuurd wegens het dragen van shorts. Ik mag fijn blijven poedelen.
Dagen in de zon, twee boeken, avonden aan de tafel van campingbazin Jeanne, nachten met het ritselen van gedierte rond m’n tent. Het eten, de prachtige natuur. Frankrijk. Het was mooi. Mais cést passé. Dommage. Peut-être l’ánnee prochâine.
Maandag weer werken. En een biopt. En de onvermijdelijke confrontatie met dr. A, B of C. Ach, ik ga gewoon vertellen hoe fantastisch m’n vakantie was.
vrijdag 21 augustus 2009
En daar zit je dan. Op je luie reet in Frankrijk. Op zo’n 1000m meter hoogte, 37 graden, al dan niet in de schaduw. Je hoort van een nieuw aangekomen campinggast dat het in Nederland pokkenweer is. Je neemt nog maar een biertje. En je springt nog maar eens in het verkoelende water van het meertje op de camping. De zoveelste fles bruisend bronwater moet er aan geloven. Na vijftig bladzijden gelezen te hebben in het tweede boek dat je bij je hebt weet je al wie het gedaan heeft. Hoef je dat ook niet meer verder te lezen. God in Frankrijk.
Eigenlijk ben ik wel erg lui. Ik pas me zodoende makkelijk aan aan de situatie en leun nog eens tevreden achterover als de anderen weer eens iets vermoeiends gaan ondernemen. ‘Doei… veel plezier. Hebben jullie drinken bij je? Je moet goed drinken hoor!’
In me zwembroekie, zonnebril en pet op slenter ik naar het strandje. Veel vrouwelijk schoon is er niet aan de rand van het water. Vooral oudere, door hun zwangerschap nu toch echt uitgewoonde en uitgeleefde moeders die nog veel te blij zijn met hun now-or-never-kroost. De bijbehorende vaders spelen onwennig in het water met hun last-minute-peuters. (‘Zo, leuk met opa en oma op vakantie, kereltje?’) Met moeite hebben ze hun zakelijk blauw en grijs ingeruild voor net de verkeerde zwemshort waar de magere, geatrofieerde kantoorbeentjes bleekjes uit steken.
En maar doen of je het leuk vindt dat je vrouw, waar het mooie na jaren wel van af is gebladderd, die koter nog wilde hebben op haar vijftigste. – Met een half, maar vaker een heel, oog zie je ze kijken naar de meiden van het animatieteam die verderop in het water ravotten met wat jongens. – Was je zelf nog maar twintig. Club Med! En niet op zo’n kutcamping. Met dat kutkind. En dat kutwijf. Dat zou wat zijn!
Ongemakkelijk bewegen ze zich voort tussen de tenten en caravans. De overjarige campingvaders. Een vertwijfelde blik in de ogen. Door hun vrouwen speciaal voor de vakantie gekochte T-shirts die dienen te benadrukken dat de dragers jeugdige atleten van allooi zijn bedekken in dit kader paradoxale buiken. Gympen nog glimmend schoon, zo uit de doos. Waar ze samen met de witte tennissokken na de vakantie weer in verdwijnen tot volgend jaar. God, volgend jaar; je moet er niet aan denken toch. Er zijn er voor minder van de brug gesprongen.
Afgekoeld zit ik bij de blokhut. Ha, een nieuw gezin in de trekkershut tegenover ons. De auto gaat open en één, twee, drie, vier, … – ik raak de tel kwijt – kinderen in de range van 4 tot 16 jaar buitelen naar buiten. De meisjes in lange rokken. Laat me raden; De Veluwe verruild voor de Languedoc. Er komt een scene van Monty Python bij me op en zachtjes zing ik voor me uit: ‘Every sperm is sacred, every sperm is great…’
Als de familie Von Trapp heeft uitgevochten welk zusje er bij welk broertje en wie bij papa en mama in bed slaapt (Er kunnen nooit genoeg bedden in de twee trekkershutjes zijn!), keert de rust weer. En prijs ik mezelf gelukkig dat ik ongestoord in m’n deckchair lig te niksen. Het geruis van het hele kleine beetje wind door de bomen vind ik druk zat. ‘Hou daar ogenblikkelijk mee op!!’
Op de Franse tijd eten krijg ik er maar niet in bij mijn gezelschap. Terug van god weet waar naar toe geweest ploft het stel uitgepoept in de stoelen. De jongetjes Von Trapp kijken hun ogen uit naar Iris die ongewild verleidelijk met een boekje in haar ligstoel hangt. Zich van geen kwaad bewust. Dat wordt weer beddengoed verschonen aan de overkant.
Ik stort me maar op het eten. Ondanks dat het nog steeds dik 35 graden is. ‘Kunnen we niet gewoon om een uur of acht gaan eten?’
Het zweet druipt van m’n kop. Er hoeft geen zout meer in de rijst, dat is wel samen met dat zweet in de pan met kokend water terecht gekomen. Het kippetje dat ik frituur laat de brandmelder afgaan. Wat een lawaai. Ik neem nog maar een rood wijntje. Dat ik flink aanleng met eau gazeuse. Iris lacht me uit: ‘Wat ben jij een nepalcoholist zeg!’ Het is goed met ‘r. Ik wil nog even mee in dit leven.
Na het eten beginnen we met z’n allen aan de klim naar boven. Eens kijken wat er morgen te doen is. Wat mij betreft niets. Maar wie ben ik? De keuze valt, alweer, op fietsen. Jan reserveert drie fietsen en de volgende morgen is het zover. Flessen water, een rugzak met wat proviand, de fietsen staan klaar en ‘Allez, on y va!’ Ja ja… Na nog geen tien minuten zijn Jan, Iris en Jari weer terug.
‘HUH?’ Dat was van korte duur. De koffie die ik inschonk toen ze wegfietsten heb ik nog niet eens op. Jari vind het bij nader inzien toch maar niet leuk. ‘Op welk knopje moet ik drukken om de fiets langzamer te laten gaan?’ De echte wereld kan soms tegenvallen. Dit is geen computerspelletje, X-box, Playstation of wat voor Virtual Reality dan ook. Gewoon trappen. Met je benen. Oei!
Jan en Iris verdwijnen weer in het bos. Om voorlopig niet meer terug te komen. Ergens ben ik jaloers. Ik wil ook kunnen fietsen. Maar ja. Ja nou… niks ‘maar ja’; ik baal als een stekker! Dat meen ik echt. Op de schaal van frustratie scoort dit echt wel een dikke 8! Ja, ik weet het; niet zeiken. Een half jaar geleden.. (WAT!) drie maanden geleden had ik het wandelingetje van het chaletje naar het activiteitengedeelte bovenaan de camping niet eens gehaald. En nu wel. Al moet ik bij aankomst wel even op adem komen. Twee tellen maar. Ik vind het wel prima. Voor nu dan toch.
Na een paar uur melden Jan en Iris zich bij de hut. Bezweet, vuil en voldaan. Ik sluit me ondanks mijn inmiddels heftig tegen het constante klimmen en dalen protesterende kuiten die het niet meer zien zitten bij hen aan in de tocht naar het geïmproviserde barretje voor een ijsje. Of wat anders.
Jari’s huurfiets wordt ingeruild voor een maatje groter. Jan en Iris vinden dat ik toch nog even mee naar boven moet. Naar de buurman en dan door het gras naar beneden. Vooruit dan maar. Ik lijk wel gek. Niks nieuws onder de zon. Ik laat me niet kennen en als het niet meer zo heel warm is (nou ja, nog steeds 35 graden of meer) smaak ik ook het genot van de beloning om na een tergende beklimming door het gele gras van de buurman naar de camping te suizen. Jan en Iris (Wat kan die meid fietsen!) doen het nog een keer. Ik bedank feestelijk.
Ergens wachten een boek en een koude fles prikkelwater op me.
zaterdag 22 augustus 2009
De laatste loodjes van de vakantie. Business as usual; vanmiddag lag ik op mijn ‘eigen’ vertrouwde strand bij Rockanje.
Rockanje, parel aan de kust van Voorne-Putten met zijn uitgestrekte Noordzeestrand. Tweede Slag. Nog voordat je op het strand bent of de zee maar gezien hebt voel je al nattigheid. Het is zo druk dat je het dorp niet meer in mag met de auto. Parkeren aan de rand van het dorp. Een trekker met een Jan Plezier aan de haak brengt de toeristen verder naar de kust. Wel effe afrekenen.
Bij schnitzelparadijs ‘Alpenrose’ (ook voor sachertorte, apfelstrüdel en Warsteiner per anderhalve liter) afgezet, ben je dan ein-de-lijk bij het strand. Als je het duin over bent zie je het; Rockanje Beach bij hoog tij. Op het terras en het gepachte stuk strand van de Salsa Beachclub liggen de beautiful people van Rotterdam. Een verzameling mooi-boys met poen en hun vrouwelijke entourage. Hun jachten en speedboten dobberen op de Noordzee. Flessen champagne en rosé staan in koelers op tafel of in het zand.
Nou, daar kun je moeilijk gaan zitten met je koelboxen, vliegers, emmertjes en schepjes en wat zou een biertje hier kosten? (Dat wil je niet weten.) Strand. Dat wilden de kinderen. Je bent op vakantie in die Niederlände. Sand und Meer wohlen wir! Strand. Rockanje Beach bij hoog tij. Welk strand? Tussen de duinen en het water is nog een strookje over van pak ‘m beet 20 meter. Dat was eerst nog meer dan drie keer zoveel.
Door het wassende water gedwongen zijn de badgasten zo’n beetje bij elkaar op schoot gekropen. Relaxen op een badlaken? Er is per gezin van vijf personen nog net ruimte voor een gastendoekje. Zo brengt het strandleven mensen dichter bij elkaar. Waar moet je je kuil graven? Twijfelend kijk je rond en spot je een plekje naast een blonde schone in een minieme bikini. Als je nog eens rond kijkt ontmoet je blik het afkeurende gezicht van je vrouw. Dan maar daar; naast dat oudere echtpaar met kleinkinderen.
– Die jaarlijkse grote trek naar het water, de drang om hutje mutje op het strand te willen vertoeven; stammen Duitsers dan toch echt van de pinguins af? –
Een paar minuten met m’n voeten door het water stappen later is het een stuk rustiger. Een heel stuk rustiger. Eenlingen zoals ik, stelletjes, gezinnetjes met kinderen, localo’s en touristen. Iedereen heeft de ruimte. Om met emmertjes en schepjes te spelen, te vliegeren en desnoods een kuil te graven. Ik laat m’n spullen in het zand vallen, rol m’n badlaken uit; ik lig, Muziekje op m’n hoofd. Shit… leesvoer vergeten. Nou ja, in het zonnetje val ik bijna in slaap. Zalig.
Weer een beetje neergekomen op planeet Aarde neem ik m’n omgeving eens wat beter in ogenschouw. Oei, dat licht doet pijn aan m’n ogen. Ik scharrel m’n zonnebril en pet uit de tas. ‘Goh, wat leuk’, denk ik, ‘Die kindertjes hebben alle drie eenzelfde rode zwembroekje aan.’ Zwembroekje? Het is hier een naaktstrand. Ja, jezus hé? Je moet die kinderen d’r billetjes dan wel insmeren met factor vijftig. Hier helpt geen Zwitsal Rode Billetjes of wat dan ook meer tegen. Bloody tourists! Kindermishandelaars.
Even een duik in de woelige baren ter verkoeling. Dat helpt. Lekker zeg. Wit uitgeslagen van het zout eet ik een broodje chorizo. Koude limonade erbij. Voor de zekerheid check ik even de verbrandingsgraad van m’n eigen billen. Ik moet straks nog terug naar huis fietsen. En wie z’n billen brand, wil niet een half uur naar huis moeten fietsen op een racezadeltje.
Dat naar huis fietsen doe ik na een biertje en een pataje bij Meggie, ín ‘t Golfie. In het laatste zonnetje doe ik het tuinhek open. Douchen en voor de buis. Wat een rotleven hè?
woensdag 26 augustus 2009
‘Hoooooi … Rooooooob!!!!’ Hiermee is de vakantie definitief, hier valt niets meer aan te doen, voorbij. Maar ja, wie treurt er als ‘ie zo onthaald wordt op z’n werk. Voor de kinderen is de vakantie ook afgelopen en ze hebben net de eerste schooldag achter de rug. Vol met verhalen komen ze de school uitgelopen.
Als alle nieuwe klassen, juffen en meesters de revu zijn gepasseerd vraagt er één: ‘Wat heeft u in uw nek?’
Een grote roze vlek en een handjevol gaasjes onder een laag leukopor sieren nogal opvallend mijn nek. Bijwerking van de biopsie van vanmorgen zal ik maar zeggen. Maandagmorgen. In m’n agenda staat een afspraak voor biopsie nummer … weet ik veel.
– Dat ga ik echt niet bijhouden hoor. Niet zo interessant. Nu ik erover nadenk; ik weet eigenlijk niet eens meer de datum van mijn bijna noodlottig infarct. Ook lekker belangrijk. Gepasseerd station. Been there, done that! Nee hoor, gewoon lekker leven. Niet alsof er nooit iets gebeurd is. Dat gaat natuurlijk niet. Ik moet toch elke dag flink wat pillen slikken, insuline spuiten en toch rekening houden met flink wat nieuwe leefregels. Wel, ik ga liever elke dag blij zijn met wat me gegund is. Te beginnen met (dat durf ik nu eindelijk te zeggen zonder al te veel gemengde gevoelens) mijn hart. –
Zoals gewoonlijk sta ik weer ergens, maar in ieder geval niet in de ruimte waar ik dien te wachten, te beppen en zoekt cathlabzuster Tineke zich weer eens een ongeluk naar me. Ik kan haar nog net aan haar groene vestje trekken. Inmiddels routineus vlei ik me neer op de tafel en de arts-assistent begint aan haar zoveelste catheterisatie van die ochtend. We kletsen wat over onzinnige dingen; op het strand liggen, vakantie, of het nog lang duurt, nee dit is het laatste hapje… en het zit er al weer op.
Nu nog even een doekje voor het bloeden. De carotis heeft er zin in en weet van geen ophouden. Het blijft bloeden. Het duurt tamelijk lang maar dan kan ik dan toch van de tafel af en m’n shirt aandoen. Naar beneden, naar de dokter.
Ja, de dokter. ‘Wie heeft er poli?’ Dat blijkt dr. Balk te zijn. Och jezus, nou ga ik het krijgen hoor. De volle laag. ‘Waarom ben jij naar Frankrijk geweest terwijl je dondersgoed wist dat dat niet mocht?’ Maar dat blijft me nog heel even bespaard want er zijn nog wat mensen voor me. Ik voel wat nats in mijn nek. Gatver… wat is dat nou. Ik voel aan de pleister in m’n nek en die laat onmiddelijk los. Een waar bloedbad is het gevolg. Gaaaaaatver! Ja, dat krijg je met een slagaderlijke bloeding.
Snel loop ik naar het kantoortje van zuster Ellen.
– ‘Ehhh… Ellen, heb je misschien een pleistertje voor me?’
‘Nou, meneer Oosterboer, dat gaan we niet redden met een pleistertje. Gaat u maar even zitten. Voelt u zich nog wel goed?’
Dat gaat nog wel, hoewel behoorlijk geschrokken. M’n gele t-shirt kan ik weggooien. In de auto ligt een schone. Ik ben graag voorbereid op allerlei eventualiteiten. Ellen loopt naar de garage en zo kom ik toch nog, en in een schoon shirt, in de spreekkkamer bij dr. B. terecht. Mazzel voor de wachtenden na mij. Die kwamen nu voor mij aan de buurt.
Niks over de vakantie. Alles in orde. Een vrolijke dokter. Beetje hoge bloeddruk. Ja, dat zal van de schrik komen. En een beurse nek door het afdrukken van de bloeding. Ik ben zo klaar met de dokter. ‘Dag dokter.’
Snel steek ik nog m’n hoofd om de hoek bij Ellen; Bedankt. En dan snel naar het werk. ‘Hoooooi … Rooooooob!!!!’
– Dinsdag blijken de biopten prima. Nu mag ik beginnen met afbouwen van de prednison. Daar ben ik wel heel erg blij mee. Want flink last van bijwerkingen. –